Jurisprudentie
BJ6792
Datum uitspraak2009-08-26
Datum gepubliceerd2009-09-03
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers186044 HA ZA 09-44
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-09-03
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers186044 HA ZA 09-44
Statusgepubliceerd
Indicatie
De hoofdelijkheid van schuldenaren doet er niet aan af dat er sprake is van te onderscheiden vorderingsrechten van de schuldeiser jegens enerzijds (het vermogen) van schuldeiser A en anderzijds (het vermogen) van schuldeiser B. Elke (hoofdelijke) schuldenaar kan zich dan ook beroepen op verweermiddelen die de verbintenis zelf betreffen, de verjaring van die verbintenis daaronder begrepen. Daarom zal de schuldeiser stuiting van de verjaring slechts kunnen inroepen jegens de hoofdelijk verbonden schuldenaar, aan wie de schuldeisers een stuitingshandeling als bedoeld in artikel 3:317 BW heeft uitgebracht of die een erkenning, als bedoeld in artikel 3:318 BW heeft gedaan.
Uitspraak
vonnis
RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 186044 / HA ZA 09-44
Vonnis van 26 augustus 2009
in de zaak van
de naamloze vennootschap
DSB BANK N.V.,
gevestigd te Wognum,
eiseres,
advocaat mr. B. Bos,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. T.P.M. Kouwenaar.
Partijen zullen hierna DSB en [gedaagde] genoemd worden.
1. De verdere procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 maart 2009;
- het proces-verbaal van comparitie van 10 juli 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op grond van de gestelde en erkende dan wel niet of onvoldoende weersproken stellingen en de onbetwiste inhoud van de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten.
2.2. [gedaagde] en haar toenmalige echtgenoot [X] (hierna: [X]) hebben op 18 april 2000 met de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid De Gouwe Voorschotbank B.V. (hierna: Voorschotbank) een overeenkomst van doorlopend krediet geloten. Ingevolge deze overeenkomst zijn beiden hoofdelijk aansprakelijk voor de schuld aan Voorschotbank.
Op basis van de overeenkomst is in totaal een bedrag van ƒ 37.502,00 (€ 17.017,66) in leen verstrekt.
2.3. Alle rechten en plichten uit de overeenkomst zijn naar DSB overgegaan, nadat Voorschotbank door middel van een juridische fusie met DSB onder de naam DSB Bank N.V. was gefuseerd.
2.4. Op 23 mei 2002 is het huwelijk tussen [gedaagde] en [X] ontbonden. [gedaagde] en [X] zijn bij echtscheidingsconvenant van 2 februari 2002 overeengekomen dat de schuld uit hoofde van de kredietovereenkomst aan [X] is toegedeeld.
2.5. Bij vonnis van 4 november 2002 heeft de rechtbank de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van [X].
2.6. Op 5 maart 2007 heeft de bewindvoerder van [X] aan DSB een bedrag van
€ 1.645,07 betaald.
2.7. Begin 2003 heeft DSB [gedaagde] in gebreke gesteld, nadat betaling op aan [gedaagde] gerichte minnelijke aanmaningen en sommaties ter zake van achterstand in betaling van vervallen termijnbedragen uitbleef. [gedaagde] is hierna nalatig gebleven in de volledige nakoming van haar verplichtingen.
3. Het geschil en de verdere beoordeling
3.1. DSB vordert samengevat - [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling aan DSB van een bedrag van € 18.165,38, te vermeerderen vermeerderd met rente en kosten. Hieraan legt DSB ten grondslag dat [gedaagde] dit bedrag, rekening houdend met vertragingsrente, per 1 december 2008 uit hoofde van de overeenkomst van doorlopend krediet aan haar is verschuldigd. Nu [gedaagde], nadat zij in gebreke was gesteld, nalatig is gebleven in volledige nakoming van haar verplichtingen, is ingevolge de overeenkomst al hetgeen DSB uit welke hoofde dan ook van [gedaagde] te vorderen heeft ineens en terstond opeisbaar.
3.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3.3. Tussen partijen staat centraal de vraag of de handeling van [X] (betaling van een bedrag van € 1.645,07 aan DSB op 5 maart 2007) heeft geleid tot stuiting van de verjaring van de rechtsvordering van DSB jegens [gedaagde] tot betaling van het uit hoofde van de overeenkomst verschuldigde bedrag. DSB heeft zulks gesteld, verwijzend naar de hoofdelijke aansprakelijkheid van [gedaagde] en [X] en het bepaalde in artikel 6:11 BW. [gedaagde] stelt zich daarentegen op het standpunt dat met de betaling alleen de verjaring van de rechtsvordering van DSB jegens [gedaagde] is gestuit en niet tevens de rechtsvordering van DSB jegens [gedaagde]. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
3.3.1. Voorop wordt gesteld dat de hoofdelijkheid er niet aan afdoet dat er sprake is van te onderscheiden vorderingsrechten van DSB jegens enerzijds (het vermogen) van [gedaagde] en anderzijds (het vermogen) van [X]. Elke (hoofdelijke) schuldenaar kan zich dan ook beroepen op verweermiddelen die de verbintenis zelf betreffen, de verjaring van die verbintenis daaronder begrepen. Daarom zal de schuldeiser stuiting van de verjaring slechts kunnen inroepen jegens de hoofdelijk verbonden schuldenaar, aan wie de schuldeisers een stuitingshandeling als bedoeld in artikel 3:317 BW heeft uitgebracht of die een erkenning, als bedoeld in artikel 3:318 BW heeft gedaan.
3.3.2. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat DSB de zijdens [X] verrichte betaling, waarvan niet in geschil is dat deze als een erkenning in de zin van artikel
3:318 BW dient te worden aangemerkt, niet jegens [gedaagde] kan inroepen.
Nu niet is gesteld of gebleken dat de verjaring van de rechtsvordering van DSB jegens [gedaagde] tijdig - dat wil zeggen gedurende de na de ingebrekestelling begin 2003 voor [gedaagde] ingevolge artikel 3:319 BW aangevangen nieuwe verjaringstermijn - is gestuit, staat vast dat de vorderingen van DSB jegens [gedaagde] zijn verjaard. Het bepaalde in artikel 6:11 BW dient daarbij buiten beschouwing te worden gelaten, aangezien dit enkel betrekking heeft op de rechtsverhouding tussen de hoofdelijk schuldenaren onderling. Het beroep van [gedaagde] op verjaring slaagt derhalve, zodat de vorderingen van DSB zullen worden afgewezen.
3.4. DSB zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- explootkosten € 0,00
- betaald vast recht 100,00
- in debet gesteld vast recht 300,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punt × tarief € 452,00)
Totaal € 1.304,00.
4. De beslissing
De rechtbank:
4.1. wijst de vorderingen af;
4.2. veroordeelt DSB in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.304,00, te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 19.23.25.787 ten name van Arrondissement 536 's-Hertogenbosch onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. Callemeijn en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2009.